Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

verzaken

betekenis & definitie

In de verb. verzaken aan (gall., ter vert. van fr. renoncer à), verzuimen, afzien van, afstand doen van; soms bep.: opgeven, afleren; (iem., iets) afwijzen, laten varen; in de standaardt. wel in trans, gebruik: iem., iets verzaken.

- Zie verder de Opm.

Zij verzaakte in haar hart aan den man dien zij liefhad om langer het kind te behouden, WALSCHAP 1939, 101.

Sedert zijn ongeluk had oom Alexander aan alle verdere studie verzaakt, VAN HEMELDONCK 1945, 112. Betrokkene verzaakt eraan een zelfstandig beroep uit te oefenen, Keurig Ndl. 1973, 370.

Na de koffie grijp ik welgemoed naar de Gazet van Antwerpen en mijn oog valt op de kop «Ambassadeur van Oeganda bij de H. Stoel verzaakt aan zijn funkties», Gazet v. Antw. 1973.

Opm.: In de standaardt. thans w.g. en zo goed als uitsl. in bijbels en godsd. taalgebruik: de duivel, het geloof, zijn plicht verzaken.

< >