Van pers. (en dieren) en hun lichaamsdelen: verstijfd, verstramd (van angst, kou, ouderdom enz.); verkleumd (van kou).
Ik kon niet weg, ik keek naar het pinkende oog van een boei, dobberend op het grijze water. Ik was versteven; ik ben wat op de bank gaan zitten, bij het monument voor de gesneuvelde zeelieden, GRONON 1958, 39.
De vis lag roerloos in de diepte van het kille water, als bedwelmd en versteven wachtend naar de komst van de nog verre lenteluwte om dan weer op te duiken en zich te bewegen, BUYSSE 1959, 149.
Zij gingen door de koude avonden ... de handen in de broekzakken en leegden hun versteven neus met de duim op een neusgat, DE PILLECYN 1962, 232. Aanvankelijk reageerde de zieke niet en versteven van angst hield Alex de adem in, LAMPO 1976, 342.