1. (Iem. iets) openbaren, openbaar maken, bekend maken; soms bep.: (iets) publiceren; onthullen, verklaren, duidelijk maken.
Hier wordt niet de pronk van het geld veropenbaard maar de kracht van een geloof, dat aan sterfelijke waarden de reine ziel onttrekt, TEIRLINCK 1952, 1, 42.
Ik zou nu neerstorten op de plaats door God getekend. Die plaats werd mij opeens veropenbaard, TEIRLINCK 1952, 1, 247.
Dan wordt meteen aan ons veropenbaard de verheven verantwoordelijkheid die op ons rust ten aanzien van onze stam in de toekomst, TEIRLINCK 1952, 2, 136.
Het werd donker en ze zei: Mag jij de meisjes zomaar gek maken. Door die woorden veropenbaarde zij mij tegenover mijzelf. Ik was niet meer onwennig. Ik voelde geen schroom meer, PAUWELS 1971, 27.
2. Zich manifesteren; zich vertonen, zichtbaar worden; - ook: zich doen kennen (als -). Vóór de ontdekking van Conscience’s werken had zijn drift naar lectuur zich reeds veropenbaard, BONI 1948, 71.
Aldus getuigend voor de nageslachten hoe zich de wijsheid van het Alziend Oog veropenbaart, TEIRLINCK 1952, 1, 157.
Hij is inderdaad minder verlegen dan verbolgen. Het is een trek van zijn wezen, die zich bij elk pathetisch tumult veropenbaart en waardoor hij zich tegelijk kan voordoen als aanklager en betichte, TEIRLINCK 1952, 2, 47.
Het optimisme dat vrijwel onmiddellijk door de warmte veroorzaakt wordt, en dat zich uitermate snel veropenbaart in de klederdracht van een gans volk, zal spijtig genoeg slechts van korte duur zijn, Gazet v. Antw. 14/6/1977.