Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

ziel

betekenis & definitie

1. In de verb. zijn ziel afdraaien, zich (veelal tevergeefs) inspannen, zich afsloven.

2. In de verb. (bij) mijn ziel, als krachtterm: verdraaid, verdomd.

Het ziet er mijn ziele uit als wil hij een dorp gaan bouwen! TEIRLINCK 1952, 1, 10.

Men heeft, mijn ziele, op de Burcht alleen de hand uit te steken, de poen ligt letterlijk voor ’t grijpen, TEIRLINCK 1952, 1, 33.

< >