1. Het langer doen duren: verlenging (bijv. van straf).
2. Het langer maken: verlenging; de verlengenis van die steenweg zal nog lang duren.
3. Deel waarmee iets verlengd is, dat er de voortzetting van vormt: (het) verlengde; vooral in de verb. in de verlengenis van -, in het verlengde van -.
Het onderzoek wijst er op dat het slachtoffer op de verlengenis van de Em. Jacqmainlaan door een voertuig werd gegrepen en dat de bestuurder zijn weg verder zette zonder zich om de gekwetste te bekommeren, Gazet v. Antw. 8/4/1977.
Ook o.a.: Teletip 30/5/1978.
4. (Gewest.) Uitstel van betalen; omdat hij (zijn huur) niet kon betalen, heeft hij een maand verlengenis gehad.