Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

verhoog

betekenis & definitie

1. Verhoogde plaats (voor een spreker enz.): podium, estrade; verhoging; soms bep.: tribune.

Baron Gomeer III, omringd door zijn familie, de hoogwaardigen en het schepencollege, neemt de stoet in ogenschouw van op een verhoog, dat vóór de stoep van het gemeentehuis werd opgesteld, TEIRLINCK 1952, 1, 44.

Hij stond op een klein verhoog, met zijn rug naar het altaar, trots en dreigend in het besef van zijn machtige allenigheid boven de tamme kudde aan zijn voeten, LEBEAU 1962, 39.

In een hoek van de hall bouwden televisiemensen een verhoog. Gedemonteerde camera’s werden binnengebracht, VAN REMOORTERE 1965, 52.

Hij kreeg nauwelijks tijd om me te strelen, want steeds stond hij met een cocktail in de hand op een verhoog, voor een lint of onder een kristallen luchter, VAN HECKE 1966, 81.

Op zijn verminkte voeten voortstrompelend, naar het verhoog toe, moet hij eerst de markt rond opdat allen hem zouden kunnen aanschouwen, BOON 1975, 244.

De mannen gingen met Suzanne de trap op, tot op het verhoog, Voetgangers 1978, 3.

Een anekdote blijft me ook bij van een start uit het Vatikaan waar de paus, Paulus VI, zich van op een verhoog sympatiek onderhield met de renners, T.V.strip 19/5/1978, p. 165.

Ook o.a.: VAN HEMELDONCK 1945, 11. WACHTERS 1946, 161. BIJDEKERKE 1948, 8. GHYSEN 1963, 110. JONCKHEERE 1967, 37.

2. M. betr. t. openbare verkopingen, veilingen e.d.: bedrag dat men boven de koopsom moet betalen; veilingkosten, notariskosten, tafelgeld enz.