Constatering, bevinding; soms bep.: waarneming, onderzoek.
Hij was trouwens zelf stilaan tot een bemoedigende vaststelling gekomen: ‘Laat mij maar stinken,’ meende hij, ‘het geurtje dat ik voor de Hoogvrouw verspreid, leidt haar aandacht af van ernstiger bemoeiingen’, TEIRLINCK 1952, 1, 28.
Tijdens het verlengde weekeinde van Pinksteren ... heeft de gemeentelijke politie de vaststellingen gedaan van 931 verkeersongevallen, Gazet v. Antw. 1/6/1977.
Toen hij maandag in de loop van de dag naar beneden is gekomen, heeft hij het lijk gevonden. Het parket van Luik deed de nodige vaststellingen, Gazet v. Antw. 14/6/1977.
Na het afkappen van de empire-gevel in de Kammerstraat ... is het stadsbestuur tot de vaststelling gekomen dat serieuze restauratie wat al te veel zou kosten en men dus beter de gevel opnieuw bepleistert, Gentenaar 28/7/1977.
Vergeten wij bij deze vaststelling niet dat we daarmee slechts aan het begin staan van een nieuwe strijd, Uit een informatieblaadje Boom 31/5/1978.
De rijkswacht van Asse die de vaststellingen deed merkte op dat bestuurder B. enkele uren voordien eveneens in een ongeval werd betrokken, Gazet v. Antw. 30/7/1980.
Opm.: In deze toep. alleen in de zndl. schrijft.; zie ook WNT XVIII, 848.
- Het ww. vaststellen, in de bet.: ‘constateren, als feit waarnemen’, is in de standaardt. wel ingeburgerd, hoewel constateren er vaker gebruikt wordt dan in Vl.-België (zie ook WNT XVIII, 846).