In enkele gemeenz. uitdr. die in de standaardt. niet (meer) voorkomen: naar het geld stinken, schatrijk zijn, bulken van het geld enz.; - in onpers. gebruik: het stinkt er e.d., er deugt iets niet, het is er niet pluis enz.; het zal er (gaan) stinken, gezegd tegen iem. die een standje, een pak slaag enz. zal krijgen.
Afl.: stinkertje (stinkerke), ben. voor het afrikaantje (Gij hebt veel stinkerkes in den hof staan, Gehoord te Boom aug. 1979).