Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

luik

betekenis & definitie

In toep. op een (onder)deel van een groter geheel: deel, gedeelte (van een document, formulier enz.); strook; - (pol.) onderdeel (van een programma e.d.): het economisch-sociaal luik van de regeringsverklaring.

Precies op het ogenblik dat de voetbalwedstrijden aanvangen (15 u. of 14.30 u.) worden de formulieren ... achter slot en grendel gestouwd. Daarbij komt er een dubbele garantie. De luiken B van de formulieren verdwijnen in een grote kast, Knack 21/2/1973, p. 65.

De storter moet de 2 luiken van het formulier invullen, hetzij met de pen en inkt, hetzij met om het even welk drukmiddel, Post 1976, 14.

Vorig jaar beloofde minister Michel dat er een derde luik bij de identiteitskaarten zou gevoegd worden, vermits bij de invoering van de fusies, er heel wat mensen aan een nieuwe kaart dienden geholpen te worden, Bond 4/1/1977.

Tot daar het «Brussels luik» van het Egmontplan, dat, wat men ook over de andere onderdelen moge denken in ieder geval de politieke positie van de Vlamingen in Brussel gevoelig versterkt tot op gemeentelijk vlak, Gazet v. Antw. 4/7/1977.

Ook vrijdag is de regeringsraad er niet in geslaagd de programmawet af te werken. Die wet is er nodig om een reeks uitgaven in te krimpen, ten einde de rijksbegroting voor 1978 binnen redelijke perken te houden. Eerder deze week werd het fiskaal luik ervan goedgekeurd, maar ook daarover blijkt nu het laatste woord nog niet gezegd, Gazet v. Antw. 14/9/1977.

De zes partij-delegaties krijgen dan tot 15 uur de tijd om hun partijbesturen te raadplegen waarna Martens de diskussie zal afsluiten over het communautaire luik van het regeerakkoord, Standaard 7/5/1980.

< >