Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

valling

betekenis & definitie

Verkoudheid, (gevatte) kou; vaak in de verb. een valling hebben, een verkoudheid hebben, verkouden zijn; een valling opdoen, pakken e.d., een verkoudheid opdoen, een kou opdoen, kou vatten.

’t Vriest en ’t sneeuwt en ze zouden eens een valling kunnen pakken, LIA TIMMERMANS 1962, 170.

Gewone valling kost een bom geld in de V.S., Limburg 1/9/1976.

Voor het raam gaan kijken hoe ze vóór het dodenmonument een valling staan op te doen, Vrouw en Wereld dec. 1976, p. 7.

Ook o.a.: BUYSSE 1924, 80. VERMEYEN 1947, 38. GHYSEN 1963, 11.

Sam.: borstvalling (Hij voelt zich niet lekker. Hij heeft ’n borstvalling, die slechts langzaam losraakt, DE COREL 1949, 190);

- kopvalling;
- snotvalling, snotverkoudheid, vooral in de verb. een snotvalling hebben, snot- of snipverkouden zijn (Amanda, m’n jongske, ’k heb ’n snotvalling; wat moet ik doen? BRULEZ 1950, 140.

De snotvalling die hij de eerste dagen in de tocht van deuren en ramen opdoet, WEYTS 1950, 95);

- vallingweer, weer waarbij men gemakkelijk een verkoudheid opdoet.