Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

opdoen

betekenis & definitie

1. (Het haar) opmaken.

2. (Geld) opmaken, verteren, verkwisten.

Als ge veel geld hebt, kunt ge veel opdoen, Gehoord te Boom juni 1978.

3. (Een voorraad) inslaan, inkopen.
4. In de verb. de indruk opdoen, de indruk krijgen. (In de standaardt. wel bijv.: op reis nieuwe indrukken opdoen).

Brozen alleen heeft de indruk opgedaan van iets meer dan een banale mededeling. Hij wordt joviaal onder de arm genomen door de Burchtheer, die een en al vriendelijkheid is, TEIRLINCK 1952, 1, 53.

Zij moeten dan ook niet verwonderd zijn als de geneeskundige leken ... de indruk opdoen dat de gewone oplappers ... tot betere resultaten komen, Knack 21/2/1973, p. 3.

Afl.: opdoener, (gemeenz.) (geld)verkwister.