Uitwerking; resultaat, gevolg, effect.
Het was vanwege de zenuwzieke doctorsvrouw een van die onbezonnen uitvallen, waarvan zij nooit het uitwerksel vooraf berekende, WATTEZ 1896, 147.
Zulke gezegden hebben juist het omgekeerde uitwerksel, het maakt Duitschland en de Duitschers nog meer gehaat bij de gevangenen, CLAES 1923, 154.
Schaelemas, zou je naar Meneer hiernaast willen gaan? Dat miste nooit zijn uitwerksel, zoodat de ambtgenooten me soms al gekscherend «den dierentemmer» heetten, PEETERS 1931, 31.
Bij het schrijven stemde dit zicht op rustige boomen en donkere massieven haar kalm, en nu ook mist dit zijn uitwerksel niet, VAN HEMELDONCK 1945, 54.
Toen zij zagen dat hun spotten geen uitwerksel had, bleven de mannen met de handen in de zakken zwijgend uitstaren, STREUVELS 1964, 60.
Die brief had op Maurice het tegenovergestelde uitwerksel van ’t geen men er van verwachten mocht, STREUVELS 1964, 275.
Opm.: In de standaardt. volledig vero. (freq. 0), hoewel nog vermeld in versch. handwdb.