Emigrant; in België ook in toep. op pers. die van Vlaanderen (in ruime zin) naar Wallonië, resp. Brussel verhuizen enz.; - in ’t bijz.: pers. die zijn geboorteplaats verlaat om elders te gaan wonen; - ook: pers. die tijdelijk zijn land of streek ontvlucht is (wegens de politieke toestand, oorlog enz.): uitgewekene, vluchteling.
- Ook in de vr. vorm uitwijkelinge.
Generaal van der Meersch dankte ook zijn goede vrienden en na een warme handdruk, sprongen de vier uitwijkelingen te paard, zetten dadelijk hun dravers in galop en zonder nog om te zien reden ze heen, LANGENS 1947, 230.
Heeft de gemeente een centrum-funktie? Zijn er scholen, winkels, diensten die ook mensen uit de omliggende gemeenten aantrekken? Zijn er inwijkelingen? Waarkom komen ze er wonen of werken? Zijn er uitwijkelingen? Wie vertrekt en waarom? Vrouw en Wereld april 1976, p. 17.
Het derde congres vergaderde te Brugge ... over ... „De tijdelijke uitwijkelingen”, Volksmacht 3/12/1976, p. 20.
Het Egmontpakt geeft aan de franstaligen die naar Vlaams-Brabant uitwijken, dezelfde rechten als aan de Vlamingen, die in Brussel wonen. Die wonen in hun eigen stad, terwijl de uitwijkelingen in Vlaanderen terecht komen, Gazet v. Antw. 23/8/1977.
De politie heeft na de moordaanslag op de Iraanse oud-premier Bakhtiar nu een soort jacht ontketend op alle zogenaamde lijfwachten van uitwijkelingen uit het Midden-Oosten die in de Franse hoofdstad verblijven, Gazet v. Antw. 1/8/1980.