1. M. betr. t. allerlei (nieuwe) bewegingen, stromingen, gebeurtenissen, geluiden: (doen) afnemen, uitroeien, smoren.
Die heeft in het CVP-maandblad «Zeg» verklaard dat de inschrijvingsrechten in de zeven zogeheten Egmontgemeenten «eenmalig» zijn, waaruit zijn ondervrager ... de gevolgtrekking haalde dat die inschrijvingsrechten uitdovend zijn en met de tijd zullen verdwijnen, Gazet v. Antw. 28/8/1977.
2. (Iets) in de doofpot stoppen, stilhouden, niet bekend maken.
Bij gebrek aan bewijzen werd de zaak uitgedoofd, Keurig Ndl. 1973, 338.
Opm.: In de standaardt. wel in de bet.: (eig.) (vuur, licht enz.) (doen) uitgaan, doven; (oneig.) te niet doen, doen ophouden of verdrijven, vernietigen, verstikken enz., gezegd van gevoelens, hartstochten, kennis of inzicht e.d.
- Zie ook WNT XVII-3, 429-433.