Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

toekomend

betekenis & definitie

1. In tijdsbep.: aanstaand, (eerst)volgend; toekomende zondag, aanstaande zondag, zondag a.s.; toekomend jaar, volgend jaar.

En toekomende maandag, gelijk ze allemaal doen, zal hij weer flink aan de arbeid gaan, TEIRLINCK 1952, 2, 21.

„Heren,” verklaarde hij, „het spijt mij vreselijk, maar dit jaar gaat het niet. Het zou op een ongepast moment een gat maken in de lopende begroting .... Maar toekomend jaar zullen wij zien, ELSSCHOT 1960, 464.

De bisschop komt toekomende zondag de kerk wijden, WALSCHAP 1963, 399.

Wij verwachten voor toekomende week: plastiek op vilt aan onze prijzen, Gentenaar 29/4/1977. Toekomende week geen advertentie’s, Klokske 27/4/1978.

Ook o.a.: TIMMERMANS 1923, 115. VERMEYEN 1947, 20. BIJDEKERKE 1948, 223.

2. Toekomstig: de toekomende groei, uitvindingen.

Opm.: In de standaardt. zo goed als volledig verdrongen door aanstaande e.d. of toekomstig, behalve als term in de grammatica: de toekomende tijd, het futurum.

< >