(Pak) slaag, afranseling; vooral in de verb. iem. een toefeling geven, een toefeling krijgen.
Naske krijgt een toefeling dat zijn ooren er van fluiten, CLAES 1933, 115.
Ze wachten zich echter wel van de ware schuldige te spreken. Daar zorgt dan de schele ten slotte voor, vermoedend dat de jonge bengel, die hem zo’n pijnlijke toefeling gaf, ook hier de hand in ’t spel heeft, LANGENS 1947, 115.
Nu kreeg hij een toefeling die hem aile sigaren en centen vergeten deed, CLAES 1955, 80.
Ik heb liggen wachten tot zij terug zou komen, ofwel vader om mij een toeffeling te geven, dat zou mij deugd gedaan hebben, maar er kwam niets, VERSTEYLEN 1964, 54.