Vak, beroep; soms bep.: bedrijf, ambacht, baan; - de stiel leren, het vak leren; van stiel veranderen, van baan veranderen; op stiel gaan, in de leer gaan (bij iem.).
Gepatenteerde hoeren als de meisjes van ’t Nieuw Fort der Vriendschap moogt ge dat niet kwalijk nemen, ’t Is immers hun vaste stiel en ze zouden anders wel van honger kreveren, BRULEZ 1950, 127.
Hij dacht er niet aan dat er andere stielen bestonden, hij was tevreden met wat hij altijd had gekend en nooit gedroomd van veranderingen in het bestel van deze wereld, DE PILLECYN 1962, 18.
Wanneer ik niet meer kon verdienen dan een werkman, dan kon ik beter een stiel kiezen, JANS/VAN LOOY 1972, 30.
Toch verloopt het wel eens anders, zoals met Jan die tot zijn achttien in het bijzonder onderwijs heeft gezeten. Daar was hij een van de flinkste leerlingen en hij kent nu goed zijn stiel. Maar in de kazerne was hij de kleine sufferd, Vrouw en Wereld sept. 1974, p. 11.
De stiel heb ik geleerd bij mijn neef in Houthalen, Koerier (ed. Hasselt) 18/8/1976, p. 8.
Ik heb er eigenlijk nooit aan gedacht om die stiel te doen, Gentenaar 13/4/1977.
In het beroepsleven veranderde hij vaak van stiel, maar stond toch bekend als goed werker. De drank speelde hem dikwijls parten, Gentenaar 10/5/1977. Vader praatte met grootvader over de wisselvalligheden van de stiel. Hij was de enige die, als oudste, het vak helemaal had geleerd, Gazet v. Antw. 7/6/1977. Mijn oudste broer ging als eerste werken in een diamantatelier ... . Eerst ben ik nog de stiel gaan leren in Lier en Antwerpen, Rijk d. Vrouw 29/8/1978, p. 8.
Ook o.a.: WALSCHAP 1939, 59. LANGENS 1947, 58. LIA TIMMERMANS 1962, 86. V.D. VELDE 1964, 17. PAUWELS 1971, 57.
- In de zegsw. twaalf stielen, dertien ongelukken, twaalf ambachten, dertien ongelukken.
Voor een andere zorgt dan eveneens Franske De Metser, de man der twaalf stielen en dertien ongelukken, die van op de dijk tegenover de stort een twee bij drie meter grote boot in de rivier stoot, WEYTS 1950, 77.
Na zijn legerdienst kende hij de gebruikelijke 12 stielen en 13 ongelukken en ging daarbij samenwonen met een ongehuwde herbergierster met drie kinderen, Gazet v. Antw. 16/4/1977.
Sam.: Als tweede lid bijv. in: boerenstiel (De boerenstiel is niet langer een monument van gezondheid.
De cijfers over het aantal arbeidsongevallen in de landbouwsektor hebben dat monument de jongste jaren omver gehaald, Gazet v. Antw. 7/9/1977);
- hondestiel (Wdl), hondebaan (Steenbakken was vroeger een „hondenstiel”, Koerier (ed. Mortsel-Rupel) 15/3/1978 p. 16);
- landbouwstiel (De poëzie van de landbouwstiel werd opgeroepen, Gazet v. Antw. 19/8/1977);
- naaistiel (Volksmacht 19/5/1978);
- rennersstiel (Nieuwsblad 15/4/1977);
- slachtersstiel (Wie is ... aan tafel begonnen met een uitval op de slachtersstiel? TEIRLINCK 1951, 1, 36);
- stielbederver (Ben ik werkelijk een naïeve stielbederver als ik Frederik met luttel gebaar van geven tot evenmens verhef? JONCKHEERE 1957, 22);
- stielgenoot, vakgenoot (Hij bleef graag praten aan de herbergtoog zoals een baas doet die zijn stielgenoten ook de penning wil jonnen, DE PILLECYN 1961, 184);
- stielmensen, vaklui (Vleeswarenfabriek ... vraagt stielmensen, leerjongens, handlangers, Annoncenblad 21/1/1977, p. 16).