In de verb. iem. de les spellen, iem. berispen, een standje geven; in de standaardt. wel: iem. de les lezen.
Als zij hem eens zegt zich dat wellicht zelf te hebben aangedaan door de baron, wegens het ongeval met De Ridders jongetje, de les te willen spellen, gelooft hij het ook, WEYTS 1950, 21.
De mij bescheidende mama wordt door de dochter uit haar stam een late, vinnige les gespeld, JONCKHEERE 1957, 116.
Toen liep de discussie hoog op. Er was spraak van de directeur, dertig jaar ondervinding, de les laten spellen door een melkmuil die nog alles te leren heeft, LEBEAU 1962, 36.
Moet ik zeggen, dat het verdomme weer dat Marieke Bleecker was die mij het lieve leven wou vergallen, met mij niet alleen de les te spellen maar me ten slotte ook nog te komen verwijten voor al wat lelijk was, BOON 1961, 71.