In verb. waar in de standaardt. sprake gebruikt wordt: er is spraak van (,dat -); ter spraak komen enz.
Van zijn kant is het een impulsief huwelijk geweest. En nu stelt hij vast dat van aanpassen geen spraak is, ELSSCHOT 1960, 573.
Toen liep de discussie hoog op. Er was spraak van de directeur, dertig jaar ondervinding, de les laten spellen door een melkmuil die nog alles te leren heeft, LEBEAU 1962, 36.
Vandaag was er geen spraak van mist, LAMPO 1976, 301.
Er was zelfs spraak van afgeschuinde boordstenen voor stoepen, wat het de gebruikers van kinderwagens, rolstoelen e.a. heel wat zou vergemakkelijken, Vrouw en Wereld sept. 1977, p. 16.
Dat de gijzelingszaak als gevolg van de dood van de sjah vroeg in het parlement zou ter spraak kunnen komen, Laatste Nieuws 30/7/1980.
Ook o.a.: VANDEN MAELDERE 1946, 182. WEYTS 1950, 17. BRULEZ 1950, 116.