Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

sloef

betekenis & definitie

1. Lange schort voor vuil werk.

Stinus, de geweldigaard, breed en blozend, met zijn klak en zijn blauwe sloef, OP DE BEECK 1947, 23.

2. Pantoffel, slof; - ook in toep. op een gymschoen e.d.

Dan moest hij met het schilderij ... stillekens op zijn sloefen naar huis, loerend en luisterend, om de Duitse patrouille niet tegen te komen, LIA TIMMERMANS 1962, 166.

Toen ik mijn sloefen in de koffer ontdekte voelde ik mij opgelucht. Ik trok ze aan en ging naar beneden, PAUWELS 1971, 19.

Weet ge nog hoe hij, met de hand in zijn sloef gestoken, me over het ontblote lijf sloeg en sloeg? BOON 1975, 167.

Rondrijden en zien dat de controleurs u niet pakken ... . Als hij dan thuis de hof komt opgereden peist Lewie: ik leef nog. Hij doet zijn sloefen aan, eet, smoort en zegt niet veel, WALSCHAP 1976, 137.

Sam.: basketbalsloef (Basketbalsloefen voor groot en klein, Boom 17/6/1977);

- damessloef (Boom 3/12/1.976);
- herensloef; turnsloef, gymschoen.

< >