Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

plak

betekenis & definitie

I. Schuld die men maakt en niet betaalt, vooral in de verb. op de plak (halen, kopen), op de pof, op krediet.

- Zie ook de dialectwdb., o.a. BO, J. en TEIRLINCK.

Van voor drie maanden reeds moest al ’t geen ze in ’t huishouden vandoen had, op de plak gehaald worden, en met niets dan ’t hoognodige, bleek de schuld zo aangelopen, dat ze zelf niet meer naar den winkel gaan dorst, STREUVELS 1962, 14.

II. Nummerplaat (van auto of fiets); soms ook: naamplaatje (op een deur e.d.).

- Zie ook BO en TEIRLINCK.