Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

pere (peer)

betekenis & definitie

Vader; - ook: man, kerel, in verb. als: een ouwe pere; - zijn(e) pere zien, iets onaangenaams of lastigs ondervinden, het lastig hebben, moeite hebben met.

Op zijn been voelde hij nog de zere plaats van moeders bestraffing. Verdekke toch! deze keer had hij zijn pere gezien. Dat het toch allemaal zo moest tegenvallen... van ’s morgens af reeds, CLAES 1955, 81.

Een Onze-Vader voor heur vader-zaliger, een voor heur moeder-zaliger, een voor de ziel van mijn pere, die in zijn leven nooit anders dan voor de liberalen gestemd had, en een voor mijn moeder-zaliger, CLAES 1960, 10.

Hoe ik het heb kunnen uithouden weet ik niet, ik heb in die jaren in ieder geval schrikkelijk mijne pere gezien, CLAES 1960, 12.

Als ik nu zou zeggen dat mijn pere in zijne tijd de grootste loeder van Schaffen was, dan moet ge niet so seffens peizen dat ik iemand ben zonder respekt voor de oude dag, CLAES 1960, 33.

< >