Pereboom.
De perelaars ruisen, en wegens de zon die er achter zit, ziet Bruno de schaduw der bladeren bewegen op de muur voor het open raam, WEYTS 1950, 51.
Ik zong in haar aanwezigheid het lied van den onvruchtbaren perelaar die wordt uitgeroeid, GIJSEN 1966, 73.
De perelaren (begonnen) bedwelmend te geuren, TIMMERMANS 1966, 246.
Ook o.a.: TIMMERMANS 1923, 47. BIJDEKERKE 1948, 230. CLAES 1950, 11.