Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

part

betekenis & definitie

I. Gedeelte, deel; - het grootste part, m. betr. t. pers.: het merendeel, de meerderheid; m. betr. t. zaken: het grootste gedeelte; - voor het grootste part, grotendeels vooral (gall., naar fr. pour une bonne, large part).

Onze ontmoetingen en gesprekken met hem waren voor het grootste part slechts «herinneringen», BONI 1948, 5.

De vakbond die blijkbaar over de hele lijn voldoening wou krijgen, hield een referendum onder de werknemers, waarvan het grootste part de voorstellen van de werkgever verwierp, Knack 18/4/1973, p. 29.

De SF-pocketreeks van de uitgeverij L. werd onlangs uitgebreid met 468 pagina’s, precies geteld. Het grootste part van deze hoeveelheid papier werd besteed aan De Hel daarboven (Heli’s above us) van Henry Ward, Knack 18/4/1973, p. 101.

II. Deel dat iem. toekomt uit een nalatenschap: erfdeel.

Nu komen ze over, met de eerstvolgende boot naar Europa, want ze staan er op zoohaast mogelijk in ’t bezit te komen van ’t deel van moeders part. Paul Fallien heeft geld noodig, WACHTERS 1946, 122.

Opm.: In de standaardt. wel in verb. als: iets aan partjes snijden; ergens part noch deel aan hebben; voor mijn part enz.