Wat is de betekenis van part?

2025-07-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Part

I. (<Fr.); o. (-en), 1. deel: het vierde part van iets; appelen aan parten snijden; 2. gedeelte dat iem. van iets krijgt of dat hem toekomt, aandeel: ieder krijgt zijn part: — (viss.) op part varen, met aandeel in de vangst uit vissen gaan; — (zegsw.) ik heb er part noch deel aan, ik ben daaraan geheel onschuldig, ik wist er niets v...

2025-07-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

part

part - zelfstandig naamwoord 1. wat kleiner is dan het totaal ♢ ik snij de appel in partjes 1. daar heb ik part noch deel aan [ik heb er niets mee te maken] 2. voor mijn part...

2025-07-20
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

part

- voor het grootste part, grotendeels. Gemiddeld zit zo'n 200 ml lucht in ons darmstelsel dat in totaal wel 7 tot 8 meter lang is. Die lucht bestaat uit stikstof, waterstof, koolzuurgas en methaan. Het grootste part boeren we terug op. Een boer is eigenlijk niets anders dan een wind uit de keel. - GvA, 03-04-2002.

2025-07-20
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

part

De elliptische verwensing je kunt voor mijn part! laat alle calamiteiten open. De betekenis ervan is afgesleten tot ‘bekijk het maar, je kunt me wat’ en drukt onverschilligheid en minachting uit van de spreker. zie kunnen.

2025-07-20
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

part

I. Gedeelte, deel; - het grootste part, m. betr. t. pers.: het merendeel, de meerderheid; m. betr. t. zaken: het grootste gedeelte; - voor het grootste part, grotendeels vooral (gall., naar fr. pour une bonne, large part). Onze ontmoetingen en gesprekken met hem waren voor het grootste part slechts «herinneringen»,...

2025-07-20
Watersport A-Z

Kramer en de Bruin (1971)

Part

Part - → Takel.

2025-07-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

part

deel, aandeel; streek, gril.

2025-07-20
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Part

gedeelte, (aan)deel, part; kant, zijde; part à deux, samen dolen; ieder de helft!; elk zijn deel; la part du lion, ’t leeuwendeel; autre part, ergens anders, elders; nulle part, nergens; avoir part à, deel hebben aan, ...deelachtig zijn; avoir part au gâteau, (zijn) deel hebben in de buit, méédelen; faire par...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Part

s.n., part (it).