Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

op

betekenis & definitie

I. Als vz.

1. In tijdsbep., ter aand. van de periode waarin iets gebeurt enz.: in; - ook: binnen (een bep. tijd).

Pierre was op minder dan geen tijd gewassen, gekamd, gekleed en afgeborsteld, BERKHOF 1962, 142.

Op een klein uur had hij een degelijk landschap af, LIA TIMMERMANS 1962, 156.

Op die paar maanden had ze ongetwijfeld ruimschoots de gelegenheid gekregen om op dat punt haar instinct te scherpen tot het feilloos werkte, VAN AKEN 1965, 35.

Na 25 april werd de zaak uiteraard op een minimum van tijd afgewikkeld, Vrouw en Wereld sept. 1974, p. 21.

In Maldegem waar werken worden uitgevoerd botsten op minder dan 1 uur tijd 10 auto’s, Nieuwsblad 20/5/1977.

Hij ... veroverde toch zijn tweede ritzege op drie dagen, Gazet v. Antw. 25/7/1977.

Momenteel verslinden ze op 3 dagen tijd 10 kilogram van dergelijke voeding, Gentenaar 16/8/1977.

2. In plaatsbep.

In verb. met voertuigen als bussen, trams e.d.: op de trein (zitten, zijn) e.d., in de trein; - ook: er zit veel vis op de vijver, in de vijver.

Ik had te veel bagage en er was geen plaats meer op de autobus, kom me halen, mijn adres is Rue de Vista 44, ik wacht op je, GEERAERTS 1977, 176.

3. In verb. met plaatsnamen: naar; de (steen)weg op Dendermonde e.d.; de mars op Brussel.
4. Ter aand. van de verhouding van de lengte t.o.v. de breedte van iets: (een kamer e.d.) van drie op vier, van drie bij vier.

Living 11 op 7 m., grote hall, enz., Gentenaar 11/5/1977.

«Waarom» vraagt zij in de gelagzaal van 4 stappen op 4 groot, waarin een paar oude met riet gevlochten stoelen staan, Gentenaar 3/8/1977.

5. In versch. verb. met een znw. en/of een ww. (veelal als gall.), waar in de standaardt. een ander vz. gebruikt wordt. Hierna volgen slechts enkele voorb.: op afspraak, volgens afspraak (naar fr. sur rendez-vous); op pensioen gaan (zie s.v. pensioen); op de radio spreken, voor de radio; zoeken op -, naar iets zoeken, iets uitzoeken.

Dat ik, alleen maar door te gaan mieren over de koelbloedigheid welke ertoe nodig is, om, wanneer je op de radio spreekt, geen gehoor te verlenen aan de duizelingwekkende uitnodiging die zo dwingend van de microfoon, als bloot, hersenloos gebruiksvoorwerp schijnt uit te gaan, DAISNE 1948, 137.

Zij zou zoeken op programma en metode voor deze nieuwe school voor arbeidersvrouwen, Vrouw en Wereld mei 1975, p. 4.

Inschrijvingen tijdens het schooljaar, tijdens de grote vakantie of op afspraak, Taalb. 1978, III, 210.

- Vaak in de verb. op iem., iets denken, aan iem., iets denken (= voor de geest hebben; ook: niet vergeten); over iets denken (= nadenken); om iets denken (= niet vergeten, erop bedacht zijn).

Instee van te krekelen moest ge eens denken op dat gedacht van Suskewiet! Het is een schoon gedacht! TIMMERMANS z.j. a, 17.

Nu, met veertien kinderen, was er veel om op te denken, en zij was blij tegen dat wij ’s avonds gingen slapen, om wat rustig te zijn, LIA TIMMERMANS 1962, 87.

Ook nadat zijn boek over Breughel geschreven was, bleef hij over den schilder lezen, erover spreken, er op denken, LIA TIMMERMANS 1962, 90.

II. Als bijw.

1. In de verb. op en af, heen en terug (rijden, reizen enz.); m. betr. t. een beperkte ruimte: heen en weer, op en neer (lopen enz.).

Ik weet niet hoe dikwijls ik de donkere straat met de glimmende keien, die dreven van regen, op en af heb geloopen, VAN HEMELDONCK 1946, 235.

Hij wandelde op en af tussen de bankenrijen en bad zijn brevier, CLAES 1950, 34.

In de verte de geluiden horen van de zware vrachtwagens die op en af rijden, Vrouw en Wereld juni 1975, p. 7.

Kantoorlui die met de tram dagelijks op en af moeten rijden, BROUWERS 1978, 215.

2. Erop.

We ... kopen zelf iets dat we niet nodig hebben, een sigarettenkoker met een groene stier op, JONCKHEERE 1957, 32.

Toen onze Miel nog een Mieleke was, kon hij wel 24 boterhammen eten. Met echte boter op! Vrouw en Wereld mei 1974, p. 36.