1. Middag, als tijdstip (12 uur) of als tijdsperiode (van 12 tot 13 uur).
Vaak in versch. tijdsbep.: voor, na de noen enz.Boer Koezen, gewoon na de noen een dutje te doen, gaapte van de warmte, ondanks de aanwezigheid van zijn gast, LANGENS 1947, 201.
Maar even vóór de noen doet mijnheer pastoor zijn intrede, TEIRLINCK 1952, 2, 34.
Op een keer, het was in den zomer, stond hij na den noen met grootvader aan de deur, toen er een pronte vrouw voorbijkwam, LIA TIMMERMANS 1962, 14.
Hij draagt een haas in de hand. Het is even na de noen, WALSCHAP 1963, 327.
De vlaggetjes hangen uit en op de kraaknieuwe affiche lees ik: Wees weer goede maatjes met nieuwe maatjes! Ik kan dan niet eens wachten tot het noen wordt, maar loop naar binnen en wil van de visman weten of ze lekker zijn, BOON 1972, 45.
Er zijn zo van die huisvrouwen, die rond elf uur, halftwaalf denken: Is dat weeral bij de noen, en wat moet ik nu bij elkaar stampen? BOON 1972, 34.
’t Was op een meidag voor de noen, CLAES 1976, 9.
- Als tijdsbep. in de verb. ’s noenens, ’s middags.
’s Noenens zit Kobeke aan tafel en Tekla Penne heeft soep gekookt, CLAES 1933, 95.
’s Morgens met het gezicht musulmaans naar Afrika, ’s noenens boeddhistisch naar Azië, ’s avonds op jazzmaat naar Amerika, WALSCHAP 1975, 15.
2. Tijdsperiode tussen ongeveer 13 uur tot 17 à 18 uur: middag.
Pas tien dagen na Nieuwjaar is er voelbare nachtvorst ingetreden. En hij houdt niet aan. Het dooit elke noen. De arbeid aan de vijvers kan worden doorgezet, TEIRLINCK 1952, 1.
De velden lagen in den vrede van den noen. Er waren weinig boeren op het land. ’t Was alleen de zon, in den fijnbewolkten hemel, die het grote werk deed, TIMMERMANS 1966, 39.
3. Middageten.
Hier en daar ging nog een boer ..., met langzaam zware stap huiswaarts voor de noen, CLAES 1955, 46.
Opm.: In de standaardt. zo goed als volledig vero. (freq. 0), behalve in de sam. noenmaal (zie ald.).
Sam.: achternoen (zie ald.); begijnhofnoen (litt. t.) (Het kon zijn dat vader in de stille begijnhofnoenen, wanneer de begijnen binnen zaten, daar met Opsomer te vinden was, LIA TIMMERMANS 1962, 31); nanoen (zie ald.); voornoen (zie ald.);
- zondagnoen (Je kunt op zondagnoen rosbief klaarmaken en dan op maandagnoen de overblijvende plakjes rosbief opstoven, BOON 1972, 12);
- noeneten, middageten, lunch (Bij ’t bereiden van het noeneten, WACHTERS 1946, 105.
De Witte moest na het koffiedrinken in huis blijven en aardappelen schillen voor het noeneten, CLAES 1955, 140);
- noenhitte, middaghitte (Drie weken geleden stond ik op de markt te Veurne. In volle noenhitte zit ik vandaag rustig op een bank tussen mij onbekend bloeiend plantsoen, op een pleintje te Matadi, JONCKHEERE 1957, 55);
- noenlicht (Tenzij het om het noenlicht gaat over ingedommelde stadjes, JONCKHEERE 1967, 43);
- noenslaap (Wdl.), middagdutje;
- noenstond (Wdl.), (thans w.g.) (vrije) tijd omstreeks het middaguur;
- noentijd, middaguur, ook: tijd voor het middageten (En zo rijdende door de scherpe Zoniënlucht, worden zij nog vóór noentijd, de beer gewaar, die in hun ingewanden grolt, TEIRLINCK 1952, 1, 100);
- noenzon, middagzon.