Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

gast

betekenis & definitie

1. Kerel, inz. met de gedachte aan kracht en vitaliteit; een jonge gast kan toch niet moe worden; vand.: ruwe kerel; kwajongen; dat zijn nogal eens gasten! - in ’t mv. ook in toep. op de kinderen die tot het gezin behoren; wanneer komen de gastjes uit school?

Daar is nu die Luc, die een meisje bedroog! Zulke gastjes maken zich wijs dat ze wat meer mogen doen dan ’t gewoon volk! WACHTERS 1946, 140.

Er loopt volk in de straten... jonge gastjes... op zoek naar kermisgewoel en dansgenot, WACHTERS 1946, 147.

Er was een jonge gast bij uit haar straat.... Zij deed natuurlijk alsof ze hem niet zag, maar hij kwam onmiddellijk naar haar toe: „Kijk, wie we hier hebben, onze buurvrouw!” Vrouw en Wereld jan. 1976.

2. Handwerker die als knecht bij iemand in dienst is: knecht; ook: helper van een ploegbaas (in een fabriek e.d.); - halve gast, ter aand. van een aankomend werkman die aangenomen wordt tot verdere opleiding in een bep. vak: jonge knecht, leerling, halfwas; in tegenst. tot volle gast, ter aand. van een bekwaam, ervaren vakman; ook in verb. als eerste, tweede, derde gast, waarbij gradaties in de vakbekwaamheid, en vand. in ondergeschiktheid, worden aangegeven.

Bakkerij vraagt: eerste gast bakker, Annoncenblad 21/1/1977, p. 26.

Patisserie... vraagt leerjongen of derde gast, Gentenaar 13/5/1977.

Westvlaamse beenhouwer vraagt goede halve of volle gast.... Patisserie... vraagt gast banketbakker, Gentenaar 12/8/1977.

Ook o.a.: Bond 28/1/1977. Gazet v. Antw. 21/4/1977. Klokske 27/4/1978.

Opm.: In de standaardt. in deze toep. thans alleen nog in sam. als poldergast, spuitgast e.d.; gewest, ook in de bet. ‘kerel’.

Sam.: Als tweede lid in een groot aantal sam. met de bet.: -knecht, -leerling: bakkersgast; beenhouwersgast; bloemistengast (Gentenaar 19/5/1977); brouwersgast; kleermakersgast; leergast (zie ald.); meestergast (zie ald.); schildersgast enz.