Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

haas

betekenis & definitie

In de verb.: niet van (door) een haas gemaakt zijn, niet vlug zijn; - (van de) haas gegeten hebben, haast hebben.

Blijkbaar was hij niet door een haas gemaakt, wat wij weldra door de ondervinding van iedere dag bevestigd vonden, al was hij in dat opzicht veel toegeeflijker voor zichzelf dan tegenover degenen die hij voor hun arbeid moest vergoeden, DEMEDTS 1976, 83.

Opm.: In het kaartspel vaak als hypercorrecte vorm voor aas.