Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

nietdeug

betekenis & definitie

Persoon die niet deugen wil: deugniet.

Ik weet al van vroeger wat voor een nietdeug die Peri is, VANDEN MAELDERE 1946, 34.

Ze deugden geen van allen en de jonge nietdeug kreeg wat hij verdiende, maar daarom Staf zo’n onrecht aandoen, daar moest men Daems voor heten, de schurk! BIJDEKERKE 1948, 141.

Denkt ge dan, dat Verberen gelooft dat ge in de plaats van die nietdeug komt? DE COREL 1949, 338.

Dokter Everaert ... heeft vernomen dat die nietdeug haar reeds een paar malen in zijn autootje naar huis heeft gevoerd, WEYTS 1950, 85.

En nu ... stel ik u voor de man die het grote geluk zal hebben deze lieve nietdeug tot bruid te krijgen, BERKHOF 1962, 164.

< >