I. Als ww.
(Iem., iets) wantrouwen, niet vertrouwen.
Omdat ze hem nooit iets verkeerds zag doen mistrouwde ze hem nog meer, want dat was niet natuurlijk voor een landlooper, CLAES 1933, 244. Wanneer ik mijn loon thuisbracht, werd het telkens zorgvuldig nageteld; niet dat moeder mij mistrouwde, maar dit geld moest veel mogelijk maken in ons gezin, waar de uitgaven groot en de inkomsten gering waren, VAN HEMELDONCK 1946, 75.
Wie iets uit zijn geheime kluis halen wil moet beginnen met een gemoedelijk apartje, want hij mistrouwt een drukke markt omdat hij dan geen overzicht geeft, ELSSCHOT 1960, 565.
II. Als znw.
Wantrouwen.