Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

merkelijk

betekenis & definitie

I. Als bnw.

Niet onbetekenend, vrij groot, vrij talrijk, aanmerkelijk, aanzienlijk.

In feite waren wij de eenige twee in ons dorp die een merkelijk deel van de wereld hadden gezien, GIJSEN 1966, 34.

II. Als bijw.

Van modaliteit: blijkbaar, duidelijk; - van graad: belangrijk, aanzienlijk, aanmerkelijk. Over 1700 m. krijgen we ditmaal slechts vijftien paarden aan de start, maar de kwaliteit ligt merkelijk hoger dan vorige keer, Gentenaar 30/5/1977.

Zelf gelooft de Duitser overigens zich nog merkelijk in het klimmen te kunnen bekwamen, Gazet v. Antw. 15/7/1977.

De hotelprijzen in Oostenrijk gaan, volgens een mededeling, in het komende zomerseizoen gemiddeld met 3,2 pct. omhoog. Deze verhoging blijft merkelijk beneden het algemene inflatiepeil, Info mei 1978, p. 3.

Opm.: In de standaardt. zo goed als volledig vero. (freq. 0).

< >