Wat is de betekenis van Merkelijk?

2024-04-27
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

merkelijk

aanzienlijk, aanmerkelijk Wie kon, opteerde na de oorlog voor een job in de dienstensector of in de industrie. De loonvoorwaarden en de arbeidsomstandigheden waren er merkelijk beter met onder meer welomlijnde werkuren en betaalde vakantie. (Sarah Luyten (e.a.), Het Vlaamse platteland in de fifties) Belgisch-Nederlandse Standaardta...

2024-04-27
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

merkelijk

aanmerkelijk, veel. Dat is al merkelijk beter.

2024-04-27
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

merkelijk

(bn. en bw.) in België ook voor: aanzienlijk, aanmerkelijk. Premier Verhofstadt benadrukte vrijdag dat de eerste gegevens van het KMI duidelijk maken dat de hoeveelheid regen op verschillende plaatsen de norm merkelijk heeft overschreden - DS, 30-08-2002.

2024-04-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

merkelijk

I. Als bnw. Niet onbetekenend, vrij groot, vrij talrijk, aanmerkelijk, aanzienlijk. In feite waren wij de eenige twee in ons dorp die een merkelijk deel van de wereld hadden gezien, GIJSEN 1966, 34. II. Als bijw. Van modaliteit: blijkbaar, duidelijk; - van graad: belangrijk, aanzienlijk, aanmerkelijk. Over 1700 m. krijgen we ditmaal slechts vijf...

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Merkelijk

bn. bw. (-er, -st), 1. kennelijk, kenbaar, blijkbaar: brand door merkelijke schuld veroorzaakt; — 2. gewichtig, aanmerkelijk, aanzienlijk: een merkelijk verlies; de zieke is merkelijk in beterschap toegenomen.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

merkelijk

bn., bw.; aanmerkelijk, belangrijk: een merkelijk verlies; alles was er merkelijk veranderd, hij was merkelijk ouder geworden.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

merkelijk

('merkələk) I. bn. en bw. (-er, -st) 1. zeer duidelijk met het oog te merken, te zien : -e tekens ; alles is er veranderd. 2. blijkbaar, evident : een -e missing. 3. gewichtig, opmerkelijk : van belang. 4. vrij talrijk, groot ; -e sommen; een -e verandering; een verschil, verlies. II. bw. zeer : verouderd, gevorderd.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

merkelijk

bn. en bw. (—er, merkelijkst), kennelijk, kenbaar, blijkbaar; aanmerkelijk, aanzienlijk: een merkelijk verlies; de zieke is merkelijk in beterschap toegenomen.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Merkelijk

Merkelijk bn. bw. (-er, -st), kennelijk, kenbaar, blijkbaar; — aanmerkelijk, aanzienlijk: een merkelijk verlies; de zieke is merkelijk in beterschap toegenomen.

Gerelateerde zoekopdrachten