Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

meehebben

betekenis & definitie

(Iem., iets) bij zich hebben; (iem., iets) meebrengen, met zich brengen.

Als hij den zorglijken blik van den jongen man zag, stelde hij gerust: „Neen, ik heb geen kwade berichten mee,” VAN HEMELDONCK 1945, 126.

Drie weken lang waren wij onderweg op vlucht. Samen met... een Joodse familie die maar heel den tijd ongedesemd brood aan onzen Gommair gaven en al de portretten van hun voorouders in grote gouden kaders meehadden, LIA TIMMERMANS 1962, 164.

Morgen ga ik Thomas bezoeken, als het mag. Ik zal bloemen meehebben, voor Elie, en haar bewonderen als moeder, zoals ik haar bewonderd heb als filmster, BOON 1977, 34.

Ondertussen was ginder aan het hek een meisje verschenen, dat wuivend ‘allo!’ riep. Ze had een vriend mee, die ook wel eens graag petankte, zei ze. En meteen stelde ze hem aan het gezelschap voor, BOON 1977, 109.

Opm.: In de standaardt. is mee hebben geen sam., in verb. als: de wind, zijn uiterlijk mee hebben..

< >