Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

vlucht

betekenis & definitie

1. In de verb. de vlucht nemen, van een automobilist: doorrijden na een ongeluk, een aanrijding enz.

De aanrijder nam na de aanrijding de vlucht, Gentenaar 12/8/1977.

Vrijdagavond ... werd ... de personenwagen van U ... aangereden door een voertuig, waarvan de bestuurder na de botsing de vlucht nam, Gentenaar 16/8/1977.

De vrachtwagen kantelde en de motorrijder die het ongeval veroorzaakte nam de vlucht, Gazet v. Antw. 30/7/1980.

2. In volle vlucht, in aller ijl, haastig, halsover kop (mog. een gall., naar fr. à la volée).

Hij moest binnen, hij moest. In volle vlucht reed hij naar de oude tovenares van het woud en vertelde haar zijn wedervaren, JONCKHEERE, Kolibri 38 (1951).

3. Wedstrijd voor postduiven, duivenwedstrijd.