Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

madame (madam)

betekenis & definitie

1. In Vl.-België de gebruikelijke aanspreekvorm voor een getrouwde dame: mevrouw; in ’t mv.: dames.

Ze reisden van dorp tot dorp en van stad tot stad. Geen deur gingen ze voorbij, overal klopten of belden ze. Madam of jufvrouw, moet ge geenen bezem hebben? WALSCHAP 1935, 65.

’t Was de vader ... om te vragen hoe het met Pol was. Goed zei moeder, alleen een schrammeke en de schrik. En de auto? Och, dat is ’t minste en hoe is ’t met Herman? Och madam, wat ik daar al mee afgezien heb zei de vader, VERSTEYLEN 1964, 67.

„Ho, Madammeke”, zei hij toen hij de eerste keer kwam, „wat hebde hier véél boeken!”, Vrouw en Wereld nov. 1976, p. 33.

Die dakgoot is gewoon verstopt, madammeke, zei hij. Op een ik en een gij is dat weer in orde, BOON 1977, 88.

2. Ter aand. van een getrouwde vrouw; in de volg. aanh. in de standaardt.: mevrouw, soms ook: dame (zie de 3de aanh.).

Er hangen foto’s. Een huwelijksportret, een man met snorren, bloemen op de voorgrond, een dikke vrouw in het wit, waarschijnlijk Madame Sassen, CLAUS 1958, 17.

Plots vroeg ze, daar ze wist dat ook ik een tand moest laten verzorgen: „Mama, ga jij eerst op die stoel zitten?” Ik antwoordde: „Kindje, we zullen zien wat madam zal zeggen (het was een vrouwelijke tandarts, gelukkig!). Terwijl je op die stoel zit, zal madam hem hoger laten gaan, want boven die stoel is er een groot licht, en madam zal zorgen dat je dicht bij het licht zit, zodat ze goed in je mondje kan kijken, Vrouw en Wereld okt. 1976, p. 17.

Dat ze heel dankbaar zijn wanneer ze van de „rijke madame” iets krijgen, Volksmacht 3/12/1976, p. 13. Graag had ik nog langer gebleven om over madame Koppens en haar dochter Gudule te vertellen, maar ik had beloofd niet te lang te blijven, BOON 1977,

60.

Met het oog op de feesten zien de bloedgevers er wel een tikje tegen op om bloed te gaan geven - ... en madame komt toch niet graag op de reveillon met misschien een blauwe plek op de arm, Gazet v. Antw. 6/8/1977.

- In de volg. voorb. in de standaardt. eerder: vrouw(tje).

Er waren heftige polemieken rondom de buitenhuiswerkende en thuisblijvende vrouw, maar het economisch principe won het van propagandisten voor de „moeder aan de haard”. De publieke opinie keek ofwel minachtend neer op deze „madammekes” die te schoon waren om hun handen vuil te maken, Volksmacht 4/3/1977, p. 9.

Van de week hebben ze Roger gevankelijk weggevoerd. Dat heeft in het stadje natuurlijk voor de nodige opschudding gezorgd. De madammekes vertellen het mekaar met zuinige mondjes en tussen de regels moet men het leedvermaak lezen. De middenstanders, in wier winkels het verhaal bij voorkeur wordt opgedist, houden zich gedrukt, Recht mei 1978, p. 12.

Mijn man heeft een keer in het ziekenhuis gelegen op het moment dat ik bijna moest bevallen. Ik was stomverbaasd toen mensen van hier me bij de bakker bekommerd aanspraken: gij zijt toch dat madammeken van dat wit huizeken? Hoe is het nu met uw man en met u? Rijk d. Vrouw 29/8/1978, p. 9.

3. (Gemeenz.) Vrouw (in de bet. echtgenote). „Proficiat! Als ge een peter nodig hebt. Ik ben gaarne bereid...” „Dat zal moeilijk kunnen, meneer de minister. Mijn schoonvader Justin Moret zal dat willen zijn...” ... „Als uw madame misschien meter wil zijn”, wierp Daelman op, BRULEZ 1950, 42.
4. Werkgeefster van een dienstmeisje: mevrouw; mijn madam(e) is op het ogenblik niet thuis.

Opm.: In de standaardt. uitsl. in pejor. zin en veelal in sam. als flodder-, hoeren-, kakmadam.