Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

macht

betekenis & definitie

In enkele verb.: bij, met de macht, bij de vleet, in overvloed; - met de macht wegvoeren e.d., met geweld; - (sportt., inz. wielersp.) macht hebben, in vorm zijn.

Wij moeten daar gedrieën eens binnenvallen en haar met de macht wegvoeren, TEIRLINCK 1952, 1, 114.

Zij hebben geld bij de macht; hier zijn vissen met de macht, Keurig Ndl. 1973, 220.