In de omgangst. in Vl.-België: machine; m. betr. t. huishoudelijke apparatuur en gereedschap, soms bep.: apparaat, toestel enz.
Een nieuw soort stoppentrekker of dozenopener, een mes om snijbonen te snijden, een machien om peekens of petatten in een wip in sterrekens te kappen, LIA TIMMERMANS 1962, 104.
Sam.: cirkelzaagmachien (Shopping (ed. Antw.-Z.) 18/1/1976); (klop)boormachien (id.); schaafmachien (Shopping (ed. Antw.-Z.) 18/1/1976); schrijfmachien (Gij slaat ook zo snel op een schrijfmachien, DURNEZ z.j. (±1963), 43); tennismachien (Gazet v. Antw. 28/8/1978); vlakschuurmachien; vliegmachien, vliegtuig; wasmachien (Rupelgalm 2/12/1976. Westkust 19/8/1976, p. 13. Te koop: volautomatisch wasmachien, Reklaamblad 26/1/1977).