Soort pop, vroeger veelal van mandewerk, om kleren op te passen: paspop; ook: etalagepop.
Toen de donkere baardmens de batik over het borst drapeerde, met zijn handen die naar vreemde bloemen en tabak geurden ..., viel ze bijna in zwijm tussen de ledepoppen, VAN HECKE 1966, 35.
De laatste uren van het warenhuis, tegenover het paleis van de prins-bisschoppen, waren hallucinant: zelfs de ledepoppen had men de jurken en de blouses van het lijf gerukt, en plastiek-modellen had men de pruik van het hoofd verkocht, Nieuwsblad 25/6/1977.
Omwille van de rommel had ik eerst gedacht dat de ledepop in de kamer gewoon een souvenir of een mascotte was ... . Niets daarvan. Terwijl we praatten had Clare een stuk stof in de hand genomen en ze begon het op de ledepop te prikken, waarbij ze de spelden heel professioneel in haar mond stak. Ze maakt altijd haar eigen kleren, T.V.-strip 19/5/1978, p. 183.
Opm.: In de standaardt. wel in toep. op een houten pop met beweegbare ledematen, waar o.a. een schilder zich mee oefent, of in musea e.d.; ook overdr.: willoos persoon, marionet.