Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

laatst

betekenis & definitie

I. Zelfst. gebruikt, als bep. van gesteldh.: de laatste, het laatst: hij komt altijd de laatste binnen.

II. In bijw. uitdr. waarin het zelfst. gebr. laatst door een voorz. wordt voorafgegaan: ten laatste, als tijdsbep.: uiterlijk, op zijn laatst; - ten langen laatste, ten slotte, eindelijk, ten langen leste.

Bij elk aspect van een zaak is het goed dat men er eens rustig over slaapt. En iets, van welke aard ook, wordt nooit rijp vóór zijn tijd. Ten lange laatste wordt een akkoord getroffen, TEIRLINCK 1952, 2, 62.

Eigenhandig geschreven aanvraag ... te sturen aan de heer Gouverneur van de Provincie Oost-Vlaanderen ... bij aangetekende zending, ten laatste op 10 februari 1977 ter post afgegeven, Bond 21/1/1977.

Wij vragen aan onze adverteerders hun publiciteit voor het weekend van 6 en 7 mei binnen te brengen ten laatste vrijdag 28 april, Klokske 27/4/1978.

Opm.: In de standaardt. heeft ten laatste de bet.: ten slotte (bij een opsomming e.d.); eindelijk (na lang wachten e.d.).

Afl.: laatstens, uiterlijk (Als ze toch eens ergens heen moet, komt ma haar om laatstens 11 uur terughalen, Bond 4/2/1977).