Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

krocht

betekenis & definitie

In toep. op een gemene herberg, kroeg (inz. met de gedachte aan lichtzinnig vermaak).

De baas van Doggerbank debuteerde als obscure keukenpiet in de onderaardse krochten van een Brussels restaurant, BRULEZ 1950, 56.

Uit de bibliotheek en de laboratoria, uit krochten en stegen, uit zolderkamers en achterhuizen stroomden de Vlaamse studenten naar de Markt, LEBEAU 1962, 78.

Beth de Schepper ... begon er herberg te houden. Zonderlinge herberg, op een plaats waar haast geen mens meer voorbij dierf gaan. Maar wij, die niet bijgelovig zijn, stappen er zelfbewust heen ... . Ze luistert ingespannen naar stappen, die naar hare krocht zouden leiden, BOON 1975, 24.

< >