Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

krochen (knichen)

betekenis & definitie

Van personen: een klagend geluid voortbrengen, kreunen, steunen, zacht kermen, inz. als gevolg van pijn, van grote inspanning enz.; (onconvent.) een kreunend geluid maken door de inspanningen bij het afgaan (door hardlijvigheid), en vand.: met moeite (en pijn) zijn gevoeg doen; - ook trans.: (iets) kreunend zeggen.

In de zware eikendeur was een vierkante opening. Kobeke stond recht, kruchte van de pijn, en ging door dit gat loeren, CLAES 1933, 280.

Hotsend en krochend sleurden wij onze valiezen met een zeker air van drukte en haast, waarover wij zeer voldaan waren, LEBEAU 1962, 12.

‘En u zal ik vinden, kereltje!’ krochte hij met ontblote tanden en haastte zich weg, LEBEAU 1962, 36.

Charlot vulde een ... mand met appelen, en hief ze dan krochend voor haren dikken buik, TIMMERMANS 1966, 156.

< >