Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

kroezelen

betekenis & definitie

Van of m. betr. t. haar: (doen) kroezen, krullen.

Afl./Sam.: kroezel, (haar)krul, ook fig.: kronkel (Hoe geraakt iemand getrouwd? ... in de ziel is hij overtuigd dat het een lelijke kroezel en wel de dwaaste sprong geweest is dien hij ooit had uitgericht, STREUVELS 1962, 146); - kroezelhaar (Wdl.), kroeshaar; kroezelkop (Wdl.), kroeskop, krullekop (CLAES 1923, 39. Zij mag vertrouwen hebben in zijn kinderlijke ogen en zijn kroezelkop die al van verre naar de bossen riekt, TEIRLINCK 1952, 1, 63).

< >