Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

kemp

betekenis & definitie

Hennep (als gewas en als stof); ook: hennepzaad.

Zij zag dezen «goedhartigen lobbes» den tijd verdrijven met nuttig werk, ... bonen peulen, kemp schillen of de meisjes in den stal helpen, BONI 1948, 37.

Jaren lang had hij achteruitgetrappeld op zijn doorgezakte benen en zijn rechterhand stond krom, de duim gebogen naar de vingers toe waardoor de bucht of de kemp gleed naar de dikte van het touw, DE PILLECYN 1962, 18.

Afl./Sam.: kempen (Wdl.), van hennep. (Zo’n draad ziet een haas van op een uur afstand, en geraakt hij er per abuus toch in dan trekt hij het kapot als een kempen koordeke, CLAES 1976, 20); - kempstek, kempstok (Wdl.), hennepstengel (BONI 1948, 55. CLAES 1976, 39); kempvezel, hennepvezel. (In alle gehuchten liepen mannen met een schoot vol kempvezels of bucht en kinderen stonden aan het wiel en zij aten aardappelen en roggebrood, DE PILLECYN 1962, 31); kempzaad, hennepzaad.

< >