Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

kabberdoes, kabberdoeske

betekenis & definitie

Kroeg, café; vooral in toep. op kleine kroegen met weinig verlichting, lichtzinnig vermaak enz.; soms bep.: bordeel.

- Zie ook BO, C., J. R. en T.B.

Als ik niet thuis was zat ik in de Congo, een kabberdoeske in dezelfde straat, waar dat Rozelien ook nog al eens kwam en waar dat ze een Duits scheen te kennen, CLAES 1960, 56.

Hij (zag) zich gedwongen geneugte te zoeken in den drank, zijn lusten te voldoen in donkere kabberdoeskes, STREUVELS 1962, 138.

En zo nog eens de baan op, zwankelend van kavietje tot kabberdoes, of tussenbei snorkend met zijn gezicht tegen de aarde, VERMEYLEN 1962, 48.

(De notaris) zag dat ze in een slecht befaamd kabberdoeske aangeland waren, bij ene bazin die jongens verleidde en getrouwde mannen van hun wijf aftrok, STREUVELS 1964, 138.

Sam.: kabberdoeskesbaas (OP DE BEECK 1947, 72).