Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

kabas

betekenis & definitie

1. Hengselmand, armkorf; thans in toep. op iedere tas die men meeneemt om er dat in te bergen wat men bij zich wil hebben; vooral: boodschappentas, gereedschapstas, boekentas, dokterstas.

Op een avond werd (de vroedvrouw) Barbara geroepen en kwam af met haar grote zwarte kabas waar, volgens de mensen, haar „gerief” in stak, DE PILLECYN 1962, 93.

2. Scherts, ben. voor: achterwerk.

Had Stanske in den donker opnieuw een schop tegen heur kabas gekregen dan had ze niet zoo stom staan zien als bij die woorden, CLAES 1933, 248.

Afl.: kabassen, (gewest., vero.?) arm aan arm -, gearmd lopen (zie ook BO en C.) (Fijn in de jurkjes en de rokjes, zouden ze „kabassen” aan den arm van hun jongen, WACHTERS 1946, 21).