Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

inzicht

betekenis & definitie

Bedoeling, voornemen, oogmerk; opzet, plan; - het inzicht hebben te + infin., van plan voornemens zijn, de bedoeling hebben te met inzicht (iets doen enz.), met opzet, opzettelijk. Ernest Claes is een zoon van Vlaams-Brabant.

Onze-Lieve-Heer heeft Zijn inzicht gehad, toen Hij hem in 1885 op het grondgebied van Zichem liet geboren worden, ... zodat die van Averbode en die van Zichem elkaar in het haar kunnen vliegen om de plaats waar zijn wieg stond, vlak op de Worp, midden op de groene vlakte van Demervallei, BONI 1948, 17.Men kan veeleer onderstellen dat hij met de beste inzichten is bezield, of misschien heeft hij in het geheel geen inzichten, meent Mak, en is de Burchtheer eenvoudiq nieuwsgierig zoals gij en ik dat zouden kunnen zijn, TEIRLINCK I952, 2, 122.

‘Wilt u dan ook zo vriendelijk zijn mij te tonen hoe ik uit het verboden gebied geraak, juffrouw?’ Dat wil Zoë wel doen. Doch vooraf wil zij weten wie deze indringer is, en welke zijn inzichten waren, TEIRLINCK 1952, 2, 207.

Hij ontkende met klem ... dat hij het inzicht zou gehad hebben het naaisterke te doden, Gazet v. Antw. 26/4/1977.

Opm.: In de standaardt. wel in de bet.: mening, begrip; doorzicht; besef; opvatting enz.

Afl.: inzichtig, (w.g.) opzettelijk (Gaat ge nu uwen baard niet laten scheren? vroeg Manse ... Dat doe ’k bij onzen barbier, op ’t dorp, zegde hij inzichtig lachend, STREUVELS 1962, 45).

< >