Gewoon maken of worden, wennen.
Vele maanden zullen er noodig zijn om de Rupel te vergeten en te gewennen aan den vreemden grond, WACHTERS 1946, 189.
Eens glimlacht hij dat hij daar immers moet aan gewennen, want dat hij later wellicht ook nog met blote voeten zal lopen, WEYTS 1950, 210.
U bent wel geradbraakt door dat lange auto-zitten, maar u krijgt nog 23 dagen om daaraan te gewennen. De Ronde volgen betekent immers: in een auto zitten, THEYS 1964, 60.
Opm.: In de standaardt. zo goed als volledig verdrongen door wennen.
Afl.: gewente, gewoonte (Mijnheer Pastoor zal vooraan gaan, want die heeft zoveel zachtere manieren om rampspoedige tijdingen aan te brengen. Kwestie van gewente, TEIRLINCK 1952, 2, 56. Aan uw gezicht kan ik wel zien dat het in uw familie de gewente is, CLAES 1960, 15).