Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

geldbeugel

betekenis & definitie

Portemonnee; ook: knip(beurs), (geld)beurs.

Toen haalde de schipper zijn geldbeugel voor de dag, zocht er even in en wilde hem een briefje geven, DURNEZ z.j. (± 1958), 79.

Hij trok een paar bankbiljetten uit haar geldbeugel, stak ze weg in zijn portefeuille en verdween, VAN REMOORTERE 1965, 10.

De gerechtelijke politie van Brugge heeft... een gauwdief op heterdaad betrapt, toen hij met een gestolen geldbeugel in de hand uit een warenhuis kwam buitengelopen, Gentenaar 16/8/1977.

De mens moet echter centraal staan, niet zijn geldbeugel! Volksmacht 21/4/1978.

Ook o.a.: VAN LOOY 1945, 54. JONCKHEERE 1947, 79. BIJDEKERKE 1948, 48. TEIRLINCK 1952, 2, 48. VAN REMOORTERE 1965, 163. Gazet V. Antw. 13/9/1977.