Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

fors (force)

betekenis & definitie

In de gemeenz. spreekt, gebruikelijk voor: kracht, geweld; geen fors (genoeg) hebben; (meer) fors geven, zetten; - per fors, met alle geweld, per se.

’k Hou me maar naast Jef van de brouwer, want die heeft ne bol... en ’n force! LANGENS 1947, 171.

Vader is mee in haar Simca gestapt want ze wou per fors nog voor de laatste keer chaufferen, VERSTEYLEN 1964, 48.

Sam.: forsbal, spierbal (Terwijl hij zijn mouw opstroopte en zijn forsballen deed werken, CLAES 1933, 171).

< >